24 januari t/m 7 maart 1999 Die gedachte overviel hem als hij aan anderen dacht of dacht aan plekken op aarde waar hij ooit was geweest, aan een herfstbos op de Veluwe of een voorjaarsweide aan het Reitdiep - hij dacht dan dat hij de beelden die hij daarvan in zijn herinnering had bewaard zou willen zijn, niet als beeld, maar in de werkelijkheid, het een zowel als het ander, tegelijkertijd het herfstbos en de voorjaarsweide, tegelijkertijd die ene mens en die andere. Hij was slim genoeg om tegelijk met die gedachte te bedenken dat het zijn gedachte was, dat, als die gedachte hem overviel, hij de gevangene daarvan werd en in die gedachte evenzeer zat opgesloten als in dat lichaam van hem. En hij dacht dan ook: zonder dat lichaam zou ik die mooie, verontrustende gedachte niet kunnen hebben. Vervolgens dacht hij dan dat het eigenlijk geen gedachte was, maar een verlangen van zijn lichaam. Hij zat dus niet zelf in die gedachte, want dan kon hij zeggen: ho es even, daar doe ik niet aan mee. Het was zijn lichaam dat verlangde zich uit te breiden en hem zo deed denken: Als ik nu eens naakt op een berg ga staan en de ruimte bespring, zou ik dan de eeuwigheid verwekken? Als ik nu eens al mijn krachten verzamel en mijn geslachtsorganen de lengte van mijn lichaam laat krijgen, zou ik dan met de aarde kunnen paren en het Ene in alles kunnen verwekken? Tegelijk zinnelijke en mystieke gedachten waren dat. Ietwat wonderlijk voor een man op leeftijd misschien. Ik weet niet of hij die gedachten zal blijven denken, want hij moet tocheens tot het inzicht komen dat dingen als éeuwigheid'en 'het Ene in alles'ook maar voorstellingen zijn waar het lichaam geen weet van heeft, ook maar bedenksels uit onrust om de vergankelijkheid. Ik weet wel dat hij eens een schilderij zag dat hem nogal aangreep: het was alsof zijn hoofd op de aarde lag, nee, zijn lichaam was aarde geworden, maar zijn denkende hoofd niet. Dat werd teder gekoesterd door de handen van zijn vrouw, angstig beklommen door een kind, door een kind verwonderd gadegeslagen. Nooit had hij weemoed van zijn eigen gedachte, de onbereikbaarheid van het lichaamsverlangen zo gespiegeld gezien als in het gelaat en de ogen van dat ontlichaamde - maar hoe - , een eeuwigheid - maar welke - in starende mannenhoofd. C.O.Jellema
|